Soorten

Hieronder vindt u een overzicht van ons assortiment rozen.

Bodembedekkers

Door hun lange uitlopers die zich vrij plat tegen de grond verder verspreiden, krijgen deze rozen een bodembedekkend karakter. De meeste soorten zijn kleinbladig.

Engelse rozen

Deze heesterrozen hebben vrij veel gemeen met de oude rozen. Ze zijn doorbloeiend en hebben een heerlijke geur.

Heesters

Nog aan te vullen.

Klimrozen

Hierin maakt men een onderscheid tussen de herbloeiende, maar meestal wat lager (3 à 4m) blijvende soorten en de liaanrozelaars die meestal slechts éénmalig, maar wel uitbundig bloeien. Deze laatste zijn geschikt als klimplanten tegen muren, langs pergol.

Liaanrozen

Klimrozen met de eigenschap van zeer hoog te kunnen groeien (6 - 8 Meter). Worden meestal in oude fruitbomen geleid.

Miniatuur- en Kosterrozen

Dit zijn laaggroeiende struikjes waaraan kleine roosjes groeien. De meeste soorten bloeien goed door.

Moschata hybriden

Kleine heesters met overhangende takken , rijkbloeiend en bottelvormend.

Polyantha - trosrozen

Trosrozen zijn rijk bloeiend met vele enkelvoudige of kleine gevulde bloemen in grote trossen. Ze bloeien rijker en langer dan de theehybriden.

Rugosa

Een groep doorbloeiende robuste heesters, ziekte resistent en meestal goed geurend.Vormen sierlijke bottels in het najaar.

Stamrozen - treurrozen

Assortiment op aanvraag.

Theehybriden - grootbloemige rozen

De meeste mensen kennen deze als de klassieke rozen. Ze bezitten opvallende grote, mooi gevulde, alleenstaande bloemen, meestal met een aangename geur. De bloei situeert zich tussen het voorjaar en de herfst. Theehybriden zijn zeer geschikt als perkroos.

De verzorging van de roos

Enkele verzorgingstips voor rozen.

Standplaats

Rozen gedijen beter in zwaardere grond dan in lichte zandgrond. Ze vragen een goed doorlatende, humusrijke bodem die best ruim is voorzien van voedingsstoffen. U doet er goed aan om vóór het planten organische mest in te werken: stalmest, kompost of een andere goed verteerde organische meststof. Bodemverdichting en het ondiep voorkomen van een ondoordringbare laag in het bodemprofiel is nefast voor de ontwikkeling van de rozen. Maak daarom de grond los tot op 50 cm. Rozen houden van een zonnige en luchtige plaats. Plant ze niet in een besloten ruimte, want dan is er meer risico voor last van bladluizen, spint, witziekte en sterroetdauw. Wanneer rozen worden geplant op dezelfde plaats waar een rozenperk recent werd gerooid kan de hergroei lijden van bodemmoeheid. In deze omstandigheden wordt aangeraden om de grond tot op spadediepte te vervangen.

Planten

U hebt de keuze tussen planten met blote wortel en planten in pot, door de vaklui containerplanten genoemd. Het najaar, dit is van half oktober tot einde december, is de meest geschikte periode om rozen te planten. Op dat tijdstip is er ook een ruimer aanbod aan plantgoed op de markt. Na aankoop van rozen in blote wortel is het aan te raden om het plantgoed te beschermen tegen uitdroging. Plant u nog dezelfde dag dan volstaat het om een vochtige zak of doek over de wortels te leggen. Duurt het langer, kuil ze dan in groep schuin in de grond zodat de aarde de wortels bedekt. Plantgoed met blote wortel kunt u opplanten vanaf half oktober tot half april, behalve tijdens een vorstperiode. Containerplanten kunt u in principe het jaarrond opplanten, . Bij najaarsaanplanting worden de struikrozen ingekort tot op een hoogte van 20 tot 40 cm boven de grond. In het voorjaar worden ze dan kort gesnoeid (zie snoeien). Bij lenteplanting worden de rozen onmiddellijk kort gesnoeid. Gebroken of gekneusde wortels knipt u bij met de snoeischaar. Plan een gestekte roos iets dieper dan hij in de container stond. Na bezakken van de grond zal de plant precies even diep staan als hij in de container stond. Een geënte roos vanuit container of met blote wortels steeds voldoende diep planten, zodat zelfs na bezakken van de bodem, het occulatiepunt nog steeds onder het bodemoppervlak zit. De plantafstand varieert naargelang de groeikracht: bij struikrozen 5 tot 7 planten per m², miniatuurrozen 12 plantjes per m², bodembedekkers en heesterrozen 1 tot 2 planten per m². Stam- en treurrozen worden aangebonden aan een flinke steunpaal of bamboestok. Tijdens een droge periode moet er water worden gegeven aan de jonge aanplant.

Snoeiwijze

Met uitzondering van de eenmalig bloeiende klimrozen gebeurt de eigenlijke snoei in het vroege voorjaar, tussen half februari en half maart, als het risico voor strenge vorst voorbij is. Tijdens de zomer blijft de snoei beperkt tot het weghalen van uitgebloeide bloemen of bloemtrossen. Hierbij wordt teruggesneden tot juist boven het eerstvolgende goed ontwikkeld blad, meestal samengesteld uit vijf blaadjes. Geoculeerde soorten kunnen van uit de onderstam wilde scheuten geven. Afknippen leidt tot nog meer wildopslag. Daarom is het aan te bevelen om de wilde scheut te volgen tot de stam waaruit hij komt en hem daar af te breken.

Struikrozen en miniatuurrozen

Deze rozen dienen jaarlijks kort ingesnoeid. In het najaar snijdt u de plant terug op 20 cm (miniatuurrozen) of tot 40 cm (struikrozen) boven de grond. In het voorjaar, als de vorst voorbij is, worden de struiken definitief bijgesnoeid: eerst het dode hout verwijderen en zwakste of kruisende takken wegnemen om per struik 5 tot 7 takken te behouden. De overblijvende takken insnoeien tot op 3 à 5 ogen of 15 tot 25 cm van de grond. Terugsnoeien tot boven een naar buiten gericht oog zorgt voor een open struik.

Stamrozen

Stamrozen worden gesnoeid zoals struikrozen. Aan het einde van het groeiseizoen is de snoei beperkt tot het toppen van de hoofdtakken en het wegnemen van zwakke scheuten. In het voorjaar worden de takken teruggesnoeid op 3 tot 5 ogen of 15 cm.

Klimrozen

Aan elke plant behoudt u 3 tot 5 hoofdtakken. Deze worden aangebonden en elk jaar worden de zijtakken na de bloei ingesnoeid tot 2 tot 3 ogen. Afhankelijk van de variëteit zorgt de snoei van de hoofdtakken voor verjonging met nieuwe grondscheuten of zijtakken.

Heesterrozen, botanische rozen en bodembedekkers

Snoei is in deze soorten minder ingrijpend. Met snoei beoogt men de ontwikkeling van nieuwe, sterke grondscheuten of laag geplaatste scheuten te stimuleren. Hierbij wordt dood hout, zieke en zwakke scheuten elk jaar weggenomen. Verjonging gebeurt door oudere hoofdtakken te verwijderen of sterk in te snoeien.

Bemesting

Rozen wensen een flinke bemesting. Ze zijn zeer dankbaar voor een laagje compost of goed verteerde stalmest die in het voor- of najaar de bodem afdekt. Na de eerste bloei kan rozenkunstmest worden toegediend. Wat de dosis betreft is het aangewezen om vooraf de tekst op de verpakking te lezen of het advies van uw leverancier te volgen.

Ziekten en plagen

Ondanks het feit dat u de rozen goed verzorgt, kunnen toch ziekten en plagen opduiken die het mooie uitzicht van uw planten kunnen bedreigen. De gevoeligheid voor ziekten en plagen is sterk afhankelijk van cultivar tot cultivar. Informeert u dus bij uw rozenleverancier. Ook de standplaats heeft een sterke invloed. Rozen op een beschutte plaats zijn vatbaarder voor allerhande ziekten, plant ze dus beter op een open plaats. In de handel zijn erkende chemische en biologische bestrijdingsmiddelen te verkrijgen. Gebruik deze op een correcte manier en slechts wanneer het echt nodig is. Het gebruik van deze middelen kan sterk gereduceerd worden door het regelmatig verwijderen van zieke bladeren en takken tijdens en na het groeiseizoen.

Witziekte (echte meeldauw)

De symptonen zijn duidelijk herkenbaar: op de jonge plantendelen verschijnen vlekken die bedekt zijn met een wit, poederachtig schimmelpluis. Deze ziekte treedt vooral op in perioden met relatief warme dagen (gemiddeld 15°C) en koude, vochtige nachten (lente en herfst).In ernstige gevallen treedt bladval op en zijn de bloemen en de knoppen misvormd. De bestrijding dient te beginnen van zodra de eerste symptomen verschijnen.

Sterroetdauw

De kenmerken zijn het duidelijkst zichtbaar in de zomer en de herfst. De bladeren vertonen een veelvoud van bruin-paarse, uitstralende vlekken die later in elkaar vloeien. Meestal vergelen de bladeren en treedt er vervroegde bladval op die onderaan de struik begint. De ziekte kan ook bladstelen en takken aantasten. Sterroetdauw zie je meestal op in een vochtige periode bij een minimumtemperatuur van 15°C.Vele witziektemiddelen werken ook tegen sterroetdauw.

Valse meeldauw

Op de bladeren vormen zich onregelmatige, bleekgroene tot bruin-purpere vlekken, die soms duidelijk afgelijnd zijn. Op de bladonderzijde kan soms een grijswitachtig schimmelpluis waargenomen worden. De bladeren verschrompelen en vallen af. In tegenstelling tot de sterroetdauw manifesteert de valse meeldauw zich vooral op de buitenste jonge bladeren van de roos. In zeer vochtige of regenrijke periodes kunnen de planten zeer veel bladeren verliezen. Ook de stengels vertonen paars-zwarte vlekken. Ook hier overwintert de ziekte op takken en afgevallen bladeren.

Bladluizen

Jonge loten, bladeren en knoppen kunnen soms zwaar belaagd worden door dichte kolonies bladluizen. Ze zuigen plantensap op waardoor de groei belemmerd wordt. Door de luizen met een krachtige waterstraal van de planten te spuiten kan reeds enig onheil voorkomen worden. Verder kan men ook rekenen op natuurlijke hulp. Lieveheersbeestjes, gaas- en zweefvliegen, galmuggen en sluipwespen kunnen, wanneer zij voldoende aanwezig zijn, de luizenpopulaties mooi opruimen. Indien een chemische bestrijding toch noodzakelijk is, opteer dan voor een middel dat de natuurlijke vijanden zoveel mogelijk spaart.