Een siergras is een grasachtige plant die vanwege de bijzondere decoratieve waarde wordt toegepast. Voorbeelden van siergras zijn diverse soorten Miscanthus (prachtriet), Carex (zegge), Molinia (pijpenstrootje), Festuca (zwenkgras), Panicum (vingergras), Pennisetum (lampepoetsersgras) en Stipa (vedergras).

Ook bamboe, dat al eeuwenlang in de Japanse tuincultuur wordt toegepast, valt in botanisch opzicht onder de grassen (Poaceae) en is dus feitelijk een siergras.

In de tuinkunstgeschiedenis is de toepassing op grotere schaal van siergrassen een relatief laat verschijnsel. Ofschoon in diverse bronnen uit de 17e en 18e eeuw al melding wordt gemaakt van grassen die traditionele borders kunnen opsieren, ontstaat pas in de 20ste eeuw serieus aandacht voor de sierwaarde van diverse grassoorten.

Aan de basis van die ontwikkeling stond Karl Foerster (1874-1970) die als kweker en tuinontwerper veel heeft bijgedragen aan de waardering van het grotere publiek voor de natuurlijke uitstraling van grassen.

Snoeitips

De meeste siergrassen sterven af in de winter en hebben dan nog een mooie geelbruine kleur, waarboven vaak de zilverachtige bloeiwijze nog mooi afsteken. We snoeien deze planten dan ook pas in het voorjaar (maart – april) tot ongeveer 10 cm boven de grond terug. Dan hebben ze nog een kleine buffer tegen een late nachtvorst.
Bladhoudende siergrassen snoeien we nauwelijks. We verwijderen wederom in het voorjaar uitsluitend wat afgestorven stengels.
Bamboe snoeien we bij voorkeur niet, maar in geval van nood drastisch. En met drastisch bedoel ik op dezelfde manier als afstervende siergrassen. We zouden bamboe het liefste snoeien als de bladhoudende siergrassen, maar de stengels van bamboe staan vaak zo dicht op elkaar en zijn zo stug dat dit vrijwel onbegonnen werk is. Bij woekerende bamboes verwijderen we natuurlijk wel de uitlopers .